Geschiedenis 1986 - 1998

Van Mierlo luistert naar de regeringsverklaring van het tweede kabinet-Lubbers in 1986.
Van Mierlo luistert naar de regeringsverklaring van het tweede kabinet-Lubbers in 1986.

In 1985 kondigde Hans van Mierlo aan zich weer kandidaat te stellen als lijsttrekker voor D66. Zijn terugkeer luidde een periode van electorale opgang in. De Tweede Kamerverkiezingen van 3 mei 1994 betekenden een dubbele bekroning: D66 behaalde het recordaantal van 24 zetels en bewerkstelligde het vurig gewenste ‘paarse’ kabinet zonder christendemocraten.

Na de zware verkiezingsnederlaag van 1982 was D66 op dood spoor geraakt. Onder Jan Terlouw en Maarten Engwirda had zij zich gepresenteerd als ‘redelijk alternatief’ voor zowel de christendemocraten en sociaaldemocraten als liberalen, waarbij de politieke vernieuwing op de achtergrond was geraakt. Van Mierlo keerde terug naar de staatsrechtelijke hervormingen, waar het bestaansrecht van D66 lag – zo stelde hij in zijn op het partijcongres in juni 1985 gehouden toespraak ‘Een reden van bestaan’. Tegelijkertijd liet hij weten lijsttrekker te willen worden. Er brak voor D66 een nieuwe tijd aan, wat ook visueel tot uiting kwam: D’66 ging D66 heten, zonder apostrof.

Met de charismatische Van Mierlo als lijsttrekker vond D66 de weg omhoog terug. De Tweede Kamerverkiezingen van 21 mei 1986 en 6 september 1989 leverden beide keren drie zetels winst op. In deze periode van electorale voorspoed hield D66 ook de interne partijstructuur tegen het licht, met als doel de partij strakker en professioneler te organiseren.

Van 1982 tot 1994 maakte D66 deel uit van de oppositie. De Democraten zetten zich af tegen de bestaande monistische politieke cultuur, waarvan de door CDA-premier Ruud Lubbers in deze periode geleide kabinetten het toonbeeld waren. De ‘vanzelfsprekendheid’ waarmee de christendemocraten (en eerder hun confessionele voorgangers) het landsbestuur domineerden, stuitte Van Mierlo tegen de borst. Hij schreef in 1990, nadat het CDA de deelname van D66 aan het derde kabinet-Lubbers van christen- en sociaaldemocraten had geblokkeerd, in Idee, het tijdschrift van het wetenschappelijk bureau, dat het CDA ‘het belang van het behouden van een overwicht, in welk kabinet dan ook… een dusdanig primaat geeft, dat letterlijk alles daarvoor moet wijken’. Van Mierlo ontpopte zich zo tot de grote inspirator van een kabinet zonder het CDA.

De grote winst voor D66 kwam bij de Tweede Kamer van 3 mei 1994, toen een recordaantal van 24 Kamerzetels werden behaald. De populaire Van Mierlo had hierin een belangrijk aandeel, alhoewel hij ook kritiek kreeg. Als partijleider zou hij te beeldbepalend en dominant zijn. De grote winst, gecombineerd met het zware verlies van het CDA, maakte een regering van PvdA, VVD en D66 mogelijk – voor het eerst een zonder de christendemocraten. Van het eerste ‘paarse’ kabinet-Kok werd Van Mierlo vicepremier en minister van Buitenlandse Zaken.

Van een meer dualistische politieke cultuur die D66 nastreefde kwam weinig terecht; het Torentjesoverleg bleek hardnekkig. Daarnaast kon zij zich als ‘middenpartij’ moeilijk profileren tussen de twee traditionele ideologische vijanden PvdA en VVD, met als gevolg dat D66 in de peilingen daalde. Het was de ‘paradox van paars’: als grootste voorstander van het paarse kabinet profiteerde D66 er electoraal het minst van. Als gevolg van deze dalende populariteit en de moeizame combinatie van zijn functie als minister van Buitenlandse Zaken en partijleider, kondigde Van Mierlo in maart 1997 zijn vertrek als partijleider aan.

 

 

Leden van de D66-fractie krijgen op 24 februari 1987 een bloemetje van premier Lubbers omdat D66 twintig jaar in de Kamer zit.
Leden van de D66-fractie krijgen op 24 februari 1987 een bloemetje van premier Lubbers omdat D66 twintig jaar in de Kamer zit.
Van Mierlo met PvdA-leider Kok in de Tweede Kamer in 1989.
Van Mierlo met PvdA-leider Kok in de Tweede Kamer in 1989.