Boris Dittrich (1955) studeerde rechten aan de Universiteit Leiden. In zijn studententijd werd hij lid van D66. Van 1984 tot 1989 werkte hij als advocaat in Amsterdam en daarna was hij tot 1994 rechter bij de Arrondissementsrechtbank in Alkmaar.
In 1990 werd Dittrich raadslid in de deelgemeente Amsterdam-Zuid en voorzitter van de D66-fractie. Na de grote overwinning van D66 bij de Tweede Kamerverkiezingen van 3 mei 1994 nam hij zitting in het parlement. Daar wist hij de aandacht te trekken door zijn grote werklust. Als Tweede Kamerlid bracht Dittrich samen met andere Kamerleden vier initiatiefwetten tot stand: tegen stalking, voor afschaffing van de verjaringstermijn van zeer zware misdrijven zoals moord, voor spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden bij rechtszittingen en voor handhaving van de vaste boekenprijs. De meeste bekendheid verwierf hij als pleitbezorger van het homohuwelijk, dat mede door zijn toedoen in 2001 wettelijk verankerd werd. In de jaren daarna bleef hij zich in de Tweede Kamer inzetten voor mensenrechten en voor gelijke rechten voor lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgenders (LGBT). Over zijn werkzaamheden als volksvertegenwoordiger vanaf 1994 deed Dittrich in 2001 verslag in zijn boek Een blauwe stoel in Paars.
Toen partijleider Thom de Graaf na de nederlaag bij de Tweede Kamerverkiezingen van 22 januari 2003 aftrad, volgde de als mediageniek geldende Dittrich hem op. Met slechts zes Kamerzetels was D66 een kleine partij geworden, maar Dittrich besloot na lange formatieonderhandelingen toch deel te nemen aan het tweede kabinet-Balkenende (met CDA en VVD). De kersverse partijleider zag daarin voor hemzelf een positie als staatssecretaris weggelegd, maar werd teruggefloten door de Tweede Kamerfractie en partijvoorzitter Alexander Pechtold.
Het regeringsbeleid dat Dittrich geacht werd te steunen kreeg veel kritiek vanuit de partij, wat zijn rol als Tweede Kamerfractievoorzitter en politiek leider lastig maakte. Daarnaast sneuvelden de staatsrechtelijke voorstellen van minister De Graaf. Zijn voorganger raakte met Dittrich in conflict nadat die de steun van de Tweede Kamerfractie voor de hervorming van het kiesstelsel had ingetrokken. De fractie ging zich onder Dittrichs leiding steeds meer afzetten tegen het kabinet, zoals onder andere begin 2006 bleek tijdens het Kamerdebat over de uitzending van Nederlandse militairen naar Afghanistan. Het kabinet en de D66-ministers waren voorstander van de missie, terwijl Dittrich die afwees. Uiteindelijk werd zijn positie onhoudbaar en trad hij af als fractievoorzitter. Dittrich bleef lid van de Tweede Kamer tot de verkiezingen van 22 november 2006, maar hij had zich niet meer verkiesbaar gesteld voor de vervroegde Kamerverkiezingen.
Na zijn politieke carrière bleef Dittrich zich inzetten voor LGBT-rechten. Van 2007 tot 2018 was hij advocaat-directeur bij Human Rights Watch in New York en Berlijn. Voor zijn werk op het gebied van mensen- en LGBT-rechten ontving Dittrich onder andere de Bob Angelo Penning (in 2012) en de Jos Brink Staatsprijs (in 2013). In 2019 werd hij Eerste Kamerlid. Dittrich is ook bekend als schrijver. Sinds 2011 publiceerde hij drie romans, waaronder de politieke thriller Moord en brand.