In de loop van de jaren zeventig werd D66 in haar verkiezingsprogramma’s kritischer over het economische en maatschappelijke systeem. Milieuvervuiling en bureaucratie waren de grote vijanden. Tevens ontstond in deze periode discussie over de vraag of D66 een nadere ideologische aanduiding nodig had.
Het verkiezingsprogramma van D66 voor de Tweede Kamerverkiezingen van 25 mei 1977 was qua toonzetting grimmiger dan de eerdere programma’s. Gesproken werd van een ‘dolgedraaide welvaartsmachine als gevolg van een toenemende rijkdom en automatisering’ en ‘de kilheid van formulieren en loketten als je hulp nodig hebt’. De partij bepleitte een fundamentele omvorming van het economische systeem; welzijn, milieu en ‘de menselijke maat’ moesten meer centraal staan. Daarnaast kreeg Europese samenwerking veel aandacht. De staatsrechtelijke vernieuwingsvoorstellen waren naar het laatste hoofdstuk verbannen, wat spoorde met de prioriteiten van partijleider Jan Terlouw, die in 1973 Hans van Mierlo was opgevolgd.
Het programma voor de Tweede Kamerverkiezingen van 26 mei 1981 trok deze lijn door. De toenemende bureaucratisering en milieuvervuiling werden sterk gekritiseerd: ‘We laten een spoor na van registratienummers en ponskaarten. Onze wereld wordt steeds smeriger, giftiger en explosiever.’ De noodzaak van een beter functionerende parlementaire democratie stond wel weer vooraan in het programma. De versie van 1982, opgesteld vanwege de vervroegde Tweede Kamerverkiezingen op 8 september, was grotendeels identiek aan het program van 1981.
In 1977 verscheen de eerste versie van het beleidsprogramma, dat in de plaats kwam van het beleidsplan. Dit programma, een soort naslagwerk van de standpunten van D66 op velerlei terrein, moest de basis vormen voor de verkiezingsprogramma’s. Het zou elke vier jaar worden herzien, maar al snel werd het regelmatig geactualiseerd. Hierdoor ontstonden er soms verschillen met de verkiezingsprogramma’s, wat tot onduidelijkheid kon leiden. Uiteindelijk zou het beleidsplan tegen het midden van de jaren tachtig stilletjes verdwijnen.
D66 had zich onder Van Mierlo nooit aan een ideologie willen binden, maar Terlouw had daar minder moeite mee: in de Tweede Kamer sprak hij over een ‘post-socialistisch liberalisme’. In 1976 werd een ‘fundamentencommissie’ ingesteld die de uitgangspunten voor het nieuwe beleidsprogramma moest opstellen. In deze zogeheten ‘actiebeginselen’ stond het als liberaal op te vatten (maar zo niet genoemde) streven naar ‘vergroting van de individuele ontplooiingsmogelijkheden’ centraal. Voor partijvoorzitter Jan Glastra van Loon was dit niet genoeg; hij constateerde een ‘gebrek aan helderheid over de eigen grondslagen’. Een poging aan het einde van de jaren zeventig om de uitgangspunten van D66 te formuleren liep echter dood.
Na het zware verlies bij de Tweede Kamerverkiezingen van 8 september 1982 laaide de discussie over de grondslagen van D66 weer op. Aanvullingen op de partijnaam als ‘links-liberaal’, ‘sociaal-liberaal’ of ‘radicaal-liberaal’ haalden het op het partijcongres niet. Van Mierlo merkte later op dat ‘voor D’66 nooit volledige en gemakkelijke zekerheid over de identiteit is te verkrijgen en dat onder andere dit een onderscheid met andere partijen is.’ Toch was het duidelijk dat er hierover in de partij onvrede leefde.